Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

 

Artikel 9.52 Kerkelijke hoogleraren
1
De hoogleraren aan de bij het in werking treden van de wet van 28 april 1876 (Stb. 102) bestaande kerkelijke kweekscholen en seminaria tot opleiding van leraren voor enig kerkgenootschap of kwekelingen voor de geestelijke stand alsmede zij, die een na die inwerkingtreding vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk tot hetzelfde doel gevestigde leerstoel bekleden, hebben, voorzover die kweekscholen, seminaria of leerstoelen op 1 januari 1904 waren gevestigd in gemeenten waar een rijksuniversiteit is, tot het einde van de maand waarin zij de voor de openbare dienst geldende functionele leeftijdsgrens hebben bereikt, toegang met raadgevende stem in de vergaderingen van de examencommissies van de faculteit die het onderwijs in opleidingen in de godgeleerdheid verzorgt. Bij de examens in die faculteit mogen zij examineren in de door hen onderwezen vakken. De hoogleraren aan de op 1 september 1986 te Amsterdam gevestigde kerkelijke kweekscholen en seminaria tot opleiding van leraren voor enig kerkgenootschap of kwekelingen voor de geestelijke stand alsmede zij, die een op dat tijdstip vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk tot hetzelfde doel te Amsterdam gevestigde leerstoel bekleden, hebben dezelfde rechten.
2
De kerkelijke hoogleraren kunnen onder door het college van bestuur te stellen voorwaarden gebruikmaken van de collegelokalen, inrichtingen, verzamelingen en hulpmiddelen voor het onderwijs.
3
Op de kerkelijke hoogleraren is artikel 9.19, derde en vierde lid, van toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •